28

 

 

 

 

Magnus Tait wist dat ze hem zouden komen halen zodra hij de auto’s op de weg naar Lerwick en de bewegende lichtbundels op de heuvel zag. Als hij niet naar buiten was gegaan, zou hij niet hebben geweten dat de politie er was. Het was niet zo dat hij een vreemd geluid had gehoord. Hij was wakker geschrokken uit een van zijn nachtmerries, zwetend en happend naar adem, en was uit bed gegaan, want hij durfde niet meer te gaan slapen omdat hij bang was dat de nachtmerrie dan weer opnieuw zou beginnen. Vervolgens dacht hij dat er nu geen mensen meer voor de deur zouden staan, niet om twee uur in de ochtend. Hij kon op zijn moeders klok zien hoe laat het was. De persmensen zouden ook in bed liggen. Hij had nu de kans om even naar buiten te gaan. Hij wilde weten hoe het er buiten uitzag. Hij werd gek van het opgesloten zitten in zijn eigen huis. Het maakte hem van streek, en zijn nachtmerries waren altijd het ergst als hij van streek was.

Hij liep terug naar de slaapkamer om zijn kleren aan te trekken. Toen hij dat had gedaan, ging hij naar buiten. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst zo lang achter elkaar binnen was geweest. Zelfs als hij griep had, met een zere keel en hoestbuien, wat wel eens voorkwam, ging hij toch de buitenlucht in. Toen bedacht hij dat de laatste keer waarschijnlijk de dag was geweest nadat Catriona was verdwenen. Ja, dat was de laatste keer geweest. Toen had hij ook de hele dag binnen gezeten. Er hadden mensen voor het huis gestaan en die waren allemaal heel boos geweest, nog bozer dan de mensen die gisteren voor het huis hadden gestaan, want Catriona was immers iemand van hier. Kenneth was een echte Ravenswicker. Zijn familie had altijd in de vallei gewoond. Heel anders dan Ross, die hier pas een jaar geleden was komen wonen. Die dag hadden de mensen voor het huis gestaan en op de ruiten gebonsd, totdat zijn moeder naar buiten was gegaan en had geroepen dat ze hem met rust moesten laten

Hij is een goeie jongen.

Dat had ze gezegd. Ze had het zo hard geroepen, dat hij, ook al had hij zich in zijn slaapkamer verstopt, het duidelijk had verstaan. Hij vroeg zich af of ze nu hetzelfde zou zeggen.

Voorzichtig deed hij de deur open, eerst op een kier, zodat, áls er mensen stonden, hij hem snel weer dicht kon doen en de grendel ervoor kon schuiven. Op de weg voor het huis stond een auto geparkeerd, maar daar sloeg hij geen acht op. Hij vulde de zinken emmer met brokken turf en vond het heel slim van zichzelf dat hij daaraan dacht. Als de mensen in de ochtend zouden terugkomen, zou hij toch genoeg brandstof hebben. Hij zette de emmer op de veranda, deed een stap naar buiten, snoof de frisse lucht op en merkte hoe zacht het weer was geworden. Hij had niet eens zijn jack aan en toch had hij het niet koud.

Op dat moment zag hij de man in de auto zitten. Hij zat achter het stuur. Magnus kon de omtrek van zijn hoofd onderscheiden. Die houdt me in de gaten, dacht hij. Die zit daar al de hele nacht om me in de gaten te houden. En vreemd genoeg gaf dat hem het gevoel dat hij belangrijk was, dat er iemand de hele nacht wakker moest blijven om op hem te letten. Waren ze bang voor wat hij misschien zou doen? Waren ze bang van hem? Echt?

Hij liep een stukje het tuinpad op. Niet zo ver, zodat hij weer snel naar huis terug kon rennen als het nodig was. Hooguit tot halverwege de auto met zijn oppasser erin. Zo zag hij de man, als zijn oppasser, hoewel hij natuurlijk niet zeker wist wat hij daar deed. Hij kon naar de auto toe lopen, om zijn benen te strekken en te zien wat de man zou doen.

Op dat moment zorgde iets ervoor dat hij zich omdraaide. Hij keek naar de heuvel achter de weg naar Lerwick en zag de auto’s voor het huis van de vrouw van Hunter staan, en dat er achter alle ramen van het huis licht brandde. Hij zag de grote bus die voor zíjn huis geparkeerd had gestaan toen Catherine was gevonden, en de strepen licht van zaklantaarns die de heuvel op bewogen. Op dat moment wist hij dat ze Catriona hadden gevonden. En dat ze hem straks zouden komen halen.

Toen ze kwamen, was hij er klaar voor. Hij had het pak aangetrokken dat in de geschilderde kast in de slaapkamer hing. Hij had het alleen gedragen als hij ’s zondags met zijn moeder naar de kerk ging. De laatste keer dat hij in de kerk was geweest en zijn pak aan had gehad, was op haar begrafenis geweest. Toen hij het pak op het bed had neergelegd, dacht hij terug aan de dienst. Het was klam geweest in de kerk, en het had er geroken naar de was waarmee de banken waren gepoetst. Hij had vooraan gezeten, helemaal alleen op een bank. Alle andere familieleden waren al overleden. Zijn oom en zijn neven. Maar er waren veel mensen in de kerk. Buren en mensen die ze had gekend toen ze jong was. Magnus had de fluisterende stemmen gehoord, die net luid genoeg waren om er zeker van te zijn dat hij ze zou horen.

‘Hij was de nagel aan haar doodskist.’

‘Ze kon de schande niet langer verdragen.’

‘Mary is altijd zo’n trotse vrouw geweest.’

Hij vond zijn witte overhemd. De manchetten waren een beetje gerafeld, maar het was schoon. Hij had zijn moeder beloofd dat hij schoon op zichzelf zou zijn en op zonnige dagen hing er aan de lijn achter het huis bijna altijd was te drogen. Magnus meende dat hij een das had, maar hij kon hem niet vinden. In de bovenste la van de klerenkast lagen de linten die hij uit Catriona’s haar had gehaald. Hij haalde ze regelmatig tevoorschijn om ernaar te kijken. Niet om herinneringen op te roepen, want hij zou haar nooit vergeten, maar omdat hij haar gemakkelijker voor zich kon zien wanneer hij de linten door zijn vingers liet glijden. Het zijdezachte gevoel wond hem op en deed hem denken aan de roze petticoat die ze onder haar jurk aan had gehad.

Het overhemd en het pak waren hem te groot geworden. De schouders hingen en hij moest een riem zoeken om de broek op te houden. Ik moet vroeger groter zijn geweest, dacht hij verbaasd. Een grote, sterke man. Hij had niets anders om aan te trekken dus hij hield deze kleren aan en dacht dat zijn moeder het daarmee eens zou zijn geweest. Netheid telt, zei ze altijd. Een blijk van beschaving. Hij legde de linten op tafel. Hij wist niet precies wat hij ermee moest doen. Hij had ze weggenomen. Misschien wilden Kenneth en Sandra ze terughebben. Daarna zette hij een kopje thee voor zichzelf en ging hij in de fauteuil bij de haard zitten wachten. Twee keer stond hij op, één keer om naar de wc te gaan en nog een keer om de raaf schoon water te geven. Toen bedacht hij dat hij zich had moeten scheren, maar op de een of andere manier was hij daar te moe voor.

Het was nog donker toen de politieman kwam, maar het was al wel ochtend. De klok gaf acht minuten over halfacht aan. Net als de vorige keer klopte de man op de deur en wachtte. Hij probeerde niet binnen te komen totdat Magnus de deur voor hem opendeed. Hij zag er doodmoe uit. Magnus moest denken aan de mannen die de hele nacht op zee waren om te vissen en die ’s ochtends met haar stijf van het zout en rode handen vol aangekoekt vuil terugkwamen. Zodra ze thuis waren, wilden ze alleen nog maar naar bed. Dan waren ze zelfs te moe om zich uit te kleden.

‘Kom binnen,’ zei Magnus, ‘en warm je maar eens goed bij het vuur. Je zult wel verkleumd zijn na de hele nacht op de heuvel, ook al vriest het niet meer.’ Hij moest ineens aan iets denken. ‘Ging je op Fair Isle wel eens vissen? Ik heb gehoord dat je daar goed kunt vissen.’

‘Het was niet slecht,’ zei de politieman. ‘We hadden een paar kreeftenfuiken. Je kon er een goede prijs voor krijgen, voor kreeften.’

‘Hebben we haast?’ vroeg Magnus. ‘Zal ik een kopje thee zetten?’

De politieman glimlachte bedroefd en Magnus zag dat ze helemaal geen haast hadden, dat de politieman het moment van vertrek liever nog even wilde uitstellen. ‘Ik moet je wel een paar vragen stellen,’ zei hij. ‘Over Catriona. En ik zou graag een kop thee willen.’

‘We kunnen er een scheut whisky in nemen.’

‘Ach, waarom niet? Maar een kleintje voor mij. We willen niet dat ik straks met jou de weg af rij.’

‘Ben je alleen? De vorige keer hadden ze twee man gestuurd.’

‘Buiten in de auto zit nog een agent, maar die laten we liever niet rijden. Ik kan beter dronken achter het stuur zitten dan hij nuchter.’

Magnus vermoedde dat dat een grapje was en hij glimlachte, om beleefd te zijn.

‘Wil hij misschien ook thee?’

‘Nee, hij slaapt. We laten hem gewoon slapen, goed?’

Magnus deed water in de ketel en zette hem op de kookplaat. Hij draaide zich om en zag dat de politieman de linten op tafel had gezien.

‘Die waren van Catriona,’ zei Magnus. ‘Ik heb ze van haar afgenomen. Ik vond haar haar leuker als het los was. Mooier, vond ik.’

‘We moeten nu niet over Catriona praten. Niet hier. Dat doen we straks, op het politiebureau.’

‘Ik vind het niet leuk op het politiebureau,’ zei Magnus.

‘Ze doen je niks. Ik blijf erbij en zal niet toestaan dat iemand je iets doet.’

‘Denk je dat ik de linten mag houden?’

‘Nee.’ De vraag leek de politieman te irriteren. ‘Nee, natuurlijk niet.’ Hij sloeg het aanbod van de thee alsnog af en zei dat ze beter konden gaan, want straks zou het licht zijn, zouden de kinderen op weg naar school zijn en zouden de mensen van de pers terugkomen.

‘Kom ík hier terug?’ vroeg Magnus toen ze naar de deur liepen.

‘Dat weet ik niet. Misschien een tijdje niet.’

‘Wie geeft de raaf dan eten?’

Er viel een stilte. Magnus hoopte dat de politieman zou zeggen dat híj voor de raaf zou zorgen, maar hij zei niets. Magnus bleef staan en wachtte totdat de politieman iets zou zeggen.

‘Als niemand voor de raaf wil zorgen,’ zei Magnus uiteindelijk, ‘moet je hem doodmaken. Je kunt dat het beste doen door hem met zijn kop tegen de muur te slaan. Je mag hem niet in zijn kooi laten doodgaan. En als je hem vrijlaat, gaat hij dood van de honger. Het is uitgesloten dat hij nu ergens voedsel vindt.’

De politieman zei nog steeds niets.

‘Wil je dat doen?’

‘Ja,’ zei de politieman van Fair Island. ‘Ik zal het doen.’

‘Hij eet hondenvoer. Als je iemand kunt vinden die voor hem wil zorgen, eet hij hondenvoer.’

 

De kamer was geschilderd nadat hij hier de laatste keer was geweest, zo kortgeleden dat Magnus de verf kon ruiken, maar de kleur op de muren was nog steeds dezelfde. Het was de kleur van de room die op de melk drijft en die eraf wordt geschept om er boter van te maken. Dat deed hem weer denken aan Agnes en de koe. Aan de muur zat een grote radiator en die was ook roomwit. Het was heel warm in de kamer. Toen ze het bureau binnenkwamen had Magnus de agenten achter de balie erover horen klagen. De ene zei dat er iets mis moest zijn met de bedieningsknoppen, maar de andere meende dat niemand de moeite had genomen om de ketel lager te zetten toen het niet meer vroor. Magnus had graag zijn jasje uitgetrokken. Hij kon het over de rugleuning van zijn stoel hangen, dan zou het niet kreuken. Maar hij wist niet of dat wel respectvol was. Daarom hield hij het aan.

De inspecteur van Fair Isle was er, en een vrouw, een jongere vrouw die niet van Shetland kwam. De inspecteur had haar voorgesteld maar Magnus was haar naam meteen weer vergeten. Als ze haar voornaam zou zeggen, zou hij het misschien weer weten. Hij hield van de voornamen van vrouwen. Soms, als hij de slaap moeilijk kon vatten, herhaalde hij ze keer op keer in gedachten. De inspecteur stelde zichzelf voor met een vreemde, buitenlandse naam die Magnus eerder had gehoord en die nu in zijn geheugen bleef zitten. En er was een advocaat, die eruitzag alsof hij een zwaar hoofd van de drank had, en die een pak aanhad dat veel en veel mooier was dan dat van Magnus. Het was een heel gedrang om met vier mensen om de kleine tafel te gaan zitten. Magnus wist dat hij de grijns van zijn gezicht moest houden. Soms ontging hem wat er werd gezegd omdat hij zo hard zijn best zat te doen om zijn gezicht in de plooi te houden.

‘We stellen je niet in staat van beschuldiging,’ zei Perez. ‘Nog niet. We willen je alleen een paar vragen stellen.’

De advocaat zei dat hij niet op alle vragen antwoord hoefde te geven en Magnus dacht terug aan de woorden van zijn moeder. Je vertelt ze niks.

‘Wanneer heb je de linten uit Catriona’s haar gehaald?’ vroeg Perez. ‘Heeft ze die aan je gegeven?’

Magnus dacht even na. ‘Nee,’ zei hij ten slotte. ‘Ik heb haar gevraagd of ik ze mocht hebben, maar dat mocht niet van haar.’ Hij deed zijn ogen dicht toen hij haar uitdagende stem weer hoorde. Waar heb jij mijn linten voor nodig, Magnus? Je hebt bijna geen haar meer.

‘En toen heb je ze van haar afgenomen?’

‘Ja, ik heb ze losgemaakt en meegenomen.’

Meteen dacht Magnus: had ik dat moeten zeggen? Hij was opeens in verwarring. Misschien was dat iets waarover hij beter zijn mond had kunnen houden. Maar toen hij zijn advocaat aankeek, was er van diens gezicht niets af te lezen.

‘Was Catriona nog in leven toen je haar die linten afnam, Magnus?’

Deze keer wist hij precies wat hij moest antwoorden. ‘Nee, man. Als ze nog in leven was geweest, zou ik ze nooit meegenomen hebben. Dan had ze ze zelf nog nodig gehad. Maar ze was dood. Dus wat had ze verder nog aan die linten?’

‘Heb je Catherine Ross iets afgenomen nadat je haar had vermoord?’

Magnus was verbijsterd en even wist hij niet over wie ze het hadden. Toen herinnerde hij het zich weer. Catherine. Zijn raaf. ‘Ik heb haar niet vermoord,’ zei hij, en hij ging rechtop op zijn stoel zitten in de hoop dat ze hem dan zouden geloven. Het idee was zo schokkend, dat hij vergat dat hij zijn gezicht in de plooi moest houden en voelde dat de grijns om zijn mond kwam. ‘Ze was mijn vriendin. Waarom zou ik haar vermoorden?’

 

Ravenzwart
titlepage.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_000.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_001.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_002.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_003.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_004.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_005.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_006.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_007.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_008.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_009.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_010.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_011.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_012.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_013.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_014.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_015.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_016.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_017.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_018.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_019.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_020.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_021.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_022.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_023.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_024.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_025.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_026.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_027.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_028.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_029.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_030.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_031.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_032.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_033.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_034.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_035.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_036.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_037.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_038.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_039.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_040.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_041.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_042.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_043.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_044.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_045.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_046.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_047.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_048.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_049.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_050.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_051.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_052.xhtml